Celan (2)
In 1967 wordt Celan door Gerhart Baumann, een Duitsprofessor aan de universiteit van Freiburg, uitgenodigd om in de zomer poëzie te komen voordragen. Omdat Celan al aangegeven had Martin Heidegger, de filosoof wiens werk hij sinds de vroege jaren 50 kritisch leest, te willen ontmoeten, probeert Baumann een datum te vinden waarop Heidegger als eregast aanwezig kan zijn. Celans verlangen naar zo’n ontmoeting was, door Heideggers verleden met de Nazipartij, niet zonder interne weerstand; desondanks is hij gewillig de datum te laten afstemmen op diens aanwezigheid.
Voordat hij aankomt zorgt Heidegger ervoor dat alle boekhandels zijn werk in hun etalages hebben liggen. Hij maakt zijn aandeel daarin niet kenbaar wanneer Celan er, voorafgaand aan de voordracht, opgewekt over vertelt.
Celan ontmoet Heidegger in de lobby van zijn hotel, een uur voordat de voordracht begint. Een andere aanwezige stelt voor een foto van de twee te maken. Celan komt overeind en verklaart meteen niet met Heidegger te willen worden gefotografeerd, wat de anderen schokt. Heidegger stilt de gemoederen door te zeggen dat, als de dichter het niet wil, ze erover moeten ophouden. Celan verlaat de lobby, komt een paar minuten later terug, en zegt inmiddels geen bezwaar meer te hebben – maar niemand durft de foto nog te maken.
(Celan was, tijdens zijn bezoek aan Freiburg, opgenomen in een psychiatrische kliniek. Zijn bezoek vond plaats tijdens een korte periode van verlof. Het lijkt erop dat Heidegger, in elk geval in bepaalde mate, weet had van Celans toestand.)
In het auditorium van de universiteit van Freiburg leest Celan op 24 juli 1967 voor een publiek van meer dan duizend man. Het gedicht dat hij tot slot voordraagt, ‘Weggebeten,’ sluit nadrukkelijk af met de regels:
Diep
in de tijdenspleet,
bij de
ijsraten
wacht – een ademkristal –
onomstotelijk jouw
getuigenis.